“Kom, jij gaat met mij mee.”, zeg ik terwijl ik het wagentje waarop je zit vooruit duw.
Het duwen gaat niet van harte, een wiel blokkeert.
Buiten regent het zacht, het lijkt alsof de druppels je goed doen.
Een beetje zonlicht zou goed voor je zijn.
In de auto zet ik je op de achterbank.


“Blijf jij maar daar zitten, veilig met de gordel om, anders maak je een rotzooi als ik opeens moet remmen.”
Ik rij voorzichtig, ik wil geen rommel in mijn auto.
Thuis zie ik een zonnestraal precies op huis schijnen.
Op het wagentje duw ik je naar binnen.
Ik zet je in de kamer, bij het raam, in de zon.
Nu ben je geen kasplantje meer.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *