Maandagochtend, 6 uur.
Ik sta op uit bed.
Niet klaar om aan de slag te gaan.
Maar het is tijd om te klimmen.
De berg die hoger is dan de hoogste berg, meedogenlozer dan de Alpe D’Huez en Mount Everest samen.
We gaan met velen.
Koppen zullen rollen.
Een voor allen, allen voor de top van de berg.
Het begin is zwaar, heel zwaar, zwoegen.
Cafeïne vloeit rijkelijk om ons op de been te houden.
Gevloek. Gevloek op de berg. Maar ook op elkaar.
Sommigen haken af.
We zitten in hetzelfde schuitje, met hetzelfde doel.
De top moet bedwongen worden.
Ik ben bijna tweeëneenhalve dag onderweg.
Nu is het woensdagmiddag, lunchtijd.
De week is door midden.
We gaan naar beneden.